Peter Verkest - En toen kwam er de monokini!
Project: Zicht op zee
Katrien Vervaele legde het verhaal van Peter Verkest vast. Over hoe hij het als kind van baigneurs heeft beleefd en over hoe hij het later zelf aanpakte.
Verhaal Peter Verkest:
Boven de cabines van Peter Verkest prijkt in groene letters de naam ‘Oscar’. Peter is trots op die naam, want zo is het begonnen. ‘Mijn grootvader Oscar Verkest was de eerste die in De Haan dat soort cabines had staan. Eerder waren er de badkarren op wielen, maar wanneer mijn grootvader ermee begon, waren er ook al het soort kabientjes zoals we ze nu nog kennen.’
Oscar was ermee begonnen eind de jaren dertig, maar tijdens de oorlog is hij ermee moeten stoppen want het strand was toen verboden terrein. Meteen na de oorlog is hij weer aan de slag gegaan, samen met zijn vrouw Marietje Driessens.
‘Die kabientjes waren precies hetzelfde systeem zoals nu: drie zijpanelen, een dak, een vloertje, maar ze waren meestal iets kleiner, met één deur. Mijn grootvader vervoerde dat aanvankelijk allemaal met een steekkar van thuis naar het strand, maar later schakelde hij Camiel Zwaenepoel in, een kolenmarchand die paard en kar had. Dat scheelde al een slok op een borrel, maar vergeleken met de jeeps waarmee we nu werken en waarmee we moeiteloos over het strand rijden, was dat nog sukkelen!’
In 1963 nam Oscars zoon André de zaak over. Het seizoen beperkte zich in die tijd nog altijd tot juli en augustus, de andere maanden werkte André aan de gemeente. Hij trouwde met Solange Janssens, die afkomstig was van de Vosseslag, maar al snel de smaak van het werk op het strand te pakken kreeg. Meer nog, zij was evenzeer de drijvende kracht achter de zaak van haar man. Door iedereen werd ze madame Oscar genoemd. ‘Mijn moeder heeft veel gewerkt daar op het strand…’ zegt Peter nog met bewondering in zijn stem.
Zelf werd Peter ook al snel ingeschakeld. ‘Al vanaf mijn twaalf, dertien jaar en ik was wel een keer kwaad dat ik niet met mijn maten kon gaan spelen.’ Maar het voordeel was wel dat Peter er helemaal klaar voor was wanneer in 1989 de fakkel werd doorgegeven.
‘Vroeger was het enkel tijdens de zomermaanden dat de cabines er stonden, maar tegenwoordig is dat vanaf april tot begin oktober. Nu is het een fulltime job, want we hebben daarbij ook dubbel zoveel cabines en in de wintermaanden gaat er veel tijd in herstelwerken. Maar het is leefbaar! Hoewel de verdienste voor een groot deel afhangt van het weer en van de standplaats.’
Dat het weer een grote rol speelt is duidelijk, maar het speelt ook een rol waar je met je cabines, zeilen en ligstoelen staat. En dat wisselt jaarlijks. ‘We behouden niet jaar na jaar onze standplaats. We schuiven elk jaar door. Zo krijgt iedereen beurtelings de meer en de minder gegeerde plaatsen. Dat is niet in alle gemeenten hetzelfde systeem; in sommige badplaatsen wordt er jaarlijks geloot voor de standplaatsen.’
‘Met dat systeem hebben we meestal dezelfde badkarhouders als buren. Doorgaans komen
we goed overeen. Als het nodig is, helpen we mekaar, maar we doen mekaar ook wel geen cadeaus. We zijn concurrenten en een strandstoel is een strandstoel, een ligbed is een ligbed, een euro is een euro!’
Dat ze ook hun cliënteel hebben, vertelt hij nog. En dat sommige mensen hun baigneur zelfs volgen, wanneer er van standplaats gewisseld wordt. ‘Anderen blijven liever altijd op dezelfde plek. Maar als je er dan na een aantal jaar terug bent, kennen ze je nog en krijg je gegarandeerd te horen: Ha, we zijn blij dat je terug bent!’
‘Er is veel veranderd in de loop van de tijd’, vertelt Peter verder. ‘Vroeger had je alleen strandstoelen, nu heb je ook de ligbedden. Die zijn overgewaaid vanuit Spanje, zoals ook de parasols. Vroeger had je dat allemaal niet. Zoals er vroeger ook geen drank werd verkocht. En strandbars zoals je nu in sommige gemeenten hebt, bestonden al helemaal niet. Hier in De Haan mogen geen terrasjes staan, alleen raamverkoop is toegelaten. En de gemeente houdt ons in het gareel!’
De Haan is nog een familiestrand, zegt Peter en zijn vrouw Anne beaamt dat. Zij heeft een andere job, maar heel wat van haar zomerse vrije tijd helpt ze mee met Peter. En met hun aanpak willen ze de zo eigen, typische sfeer van het strand in De Haan behouden. ‘De zeilen zetten we in een lange lijn, we maken geen aparte hoekjes. Er is veel plek voor de kinderen om te spelen. Wat hebben ze meer nodig dan zand en pateetjes, en een schop en een winkel met strandbloemen?’
Toch is er de laatste jaren heel wat veranderd. Vroeger werden onze cabines vooral verhuurd voor veertien dagen of een maand. ‘Dat was vooral aan vakantiegangers die in Sparrenduin of de Familia logeerden. De laatste jaren heb je meer dagjestoeristen die een strandstoel huren, maar geen cabine, want die verhuren we niet meer per dag. De cabines gaan vooral naar mensen uit de regio. Zij huren er een voor het hele seizoen. Zo hebben ze wat meer privacy aan het strand, een eigen stekje aan zee waar ze komen en gaan zonder vanalles mee te moeten zeulen. En om al eens een feestje te organiseren…’
‘Die strandcabines zeer gegeerd en zelfs hoe langer hoe meer’, zegt Peter. ‘De vraag overtreft ruimschoots het aanbod. Er zijn lange wachtlijsten. En wie er eentje huurt, maakt al op het einde van het seizoen de afspraak voor het jaar erop.’
‘Vroeger, in de tijd van mijn ouders, verhuurden we ook badpakken. ’s Avonds spoelde mijn moeder ze uit en hing ze te drogen. Wij hadden zo een cabine die helemaal vol hing met maillots en zwembroeken, opgehangen aan wasdraden.’
En dan was er de tijd dat de bikini opkwam. ‘Dat was ook wel een beetje om mee te lopen paraderen’, glimlacht Peter, ‘niet als snel een badpak aan- en uit om te gaan zwemmen.’ ‘De monokini kwam op eind de jaren zeventig en jaar na jaar zag je meer en meer vrouwen hun bovenstukje achterwege laten. Vooral in de jaren tachtig was het vrijheid blijheid op dat punt. Zowat alle vrouwen, jong en minder jong, liepen dan in monokini. Dat is er nu helemaal
uit. Toen was het hoe bloter, hoe beter en hoe bruiner, hoe beter. Vroeger waren de crèmes die je smeerde, vooral om mooier te bruinen. Ik zie nog zo die langwerpige affiche van Ambre Solaire, met de mooie slanke vrouw, glimmend van de olie.’
‘Dat smeren om zich te beschermen, zat er toen nog niet in. Op dat vlak is er toch heel wat veranderd! Het gebeurt wel eens dat ik mensen zie die aan het verbranden zijn. Dat heb je vooral met de eerste zon, en zeker als er dan nog wat wind staat. Zonder dat je het weet sta je helemaal rood. Als ik mijn tour aan het doen ben en ik zie het, dan laat ik niet na om de mensen erop te attenderen. Ik vind dat het mijn taak is, maar het wordt niet altijd in dank
afgenomen. Het wordt wel eens als bemoeizucht ervaren. Maar ik weet waarover ik spreek! Zelf ben ik ros, of liever wás ik ros, en heb eerder een witte huid… ik ben dus al ettelijke keren verbrand geweest.’
Peter is fier op zijn werk, op zijn cabines. En dat hij ze zelf maakt, vertelt hij nog. Niet dat hij schrijnwerker van opleiding is, hij is metaalbewerker, maar hij ‘steelt met zijn ogen’. Hij heeft altijd goed rondgekeken, ook als kind. En gevraagd wanneer hij iets niet wist of niet kon. En natuurlijk was er ook zijn vader van wie hij veel leerde…
Anekdote
We waren aan het opruimen, het was rond half zeven; er komt een koppel in paniek naar ons toe dat hun zeventienjarige dochter was gaan zwemmen en na een uur nog niet terug is. Ik haal de redders, die toen klaar waren om zes uur en na ’t werk nog samen een pintje zaten te drinken. Ze belden naar de hoofdredder en vroegen of ze met de boot konden uitrukken en ze zijn zo een hele poos gaan zoeken op zee. Ze stonden al klaar om de politie en brandweer te bellen, maar ineens komt het meisje daar doodgemoedereerd van de dijk af, ziet overal paniek en vraagt: ‘Wat is er hier aan de hand?’ Het meisje was na het zwemmen gewoon nog een heel eind gaan wandelen langs de zee en was langs de dijk teruggekeerd…