Project: Zicht op zee

Mariette Zutterman baatte 13 jaar de zaak ‘Roland’ uit. Samen met haar man Roland vertelde ze aan Katrien Vervaele honderduit over de jaren ‘70 op het strand, maar ook over het harde werk. Het te harde werk voor Mariette.

Verhaal Mariette Zutterman:

Mariette Zutterman (°21 juli 1946) werkte als jong meisje in de Uitkerkse school ’De Craene’, waar kinderen uit Schaarbeek uit achtergestelde gezinnen werden opgevangen en school liepen. Daarna ging ze werken in het Blankenbergse Hotel du Louvre, maar dan besloot ze, op aanraden van haar vader, om baigneur te worden. Ze was toen 23.

Gestart met een goed lot

Het was het jaar 1969 dat Mariette de drie badkarren op wielen en bijhorende tenten, stoelen en zeilen overnam. Het groen dat de vorige eigenaar had aangebracht, werd appelblauwzeegroen en de naam ‘Ariane’ werd ‘Roland’. De naam van haar man, want hij zou haar zo goed en zo kwaad als het ging, bijstaan in zijn congé en tijdens de weekends. ‘Ik had ook hulp van mijn moeder die heel vaak zorgde voor Els en Mia, die toen nog te klein waren
om mee naar het strand te nemen’, vertelt Mariette. ‘Als ze wat groter waren, gingen ze wel mee. Ze hielpen een handje, maar het liefst van al gingen ze op het einde van de dag de lege flesjes verzamelen en terugbrengen. Het statiegeld zorgde voor een zakcentje.’

‘Hoewel ik gewend was om hard te werken, wist ik niet dat het zo zwaar zou zijn. Bovendien wist ik van toeten noch blazen, toen ik begon. Ik kwam niet uit een familie van badkarhouders en moest het dus allemaal leren. En veel steun van de andere baigneurs kreeg ik niet! Het enige wat ze zeiden was dat ik meer stoelen moest kopen. Ik had inderdaad te weinig materiaal en al onze spaarcenten gingen daarin. Mijn vader, die een manusje-van-alles was,
bouwde ook al meteen een tweetal tenten en een badkar.’

Het eerste jaar hadden Mariette en Roland meteen al veel werk, want ze hadden een goed lot getrokken, het lot 53 – ‘ rechtover de Continental, vlak aan de Charlierhelling die in de volksmond de ijzeren rampe wordt genoemd. Maar de tweede zomer trok Mariette het lot 16 en dat was een slechte plaats, tussen de Weststraat en de Bakkerstraat. ‘Ik heb dat jaar van pure ellende nog zitten schreemen aan mijn trap!’

‘Het is belangrijk dat je een goede plek kunt bemachtigen’, legt Roland uit, ‘want dat is de basis van een goeie zomer. De beste plaatsen waren de loten 49 & 50, respectievelijk de loten ten westen en ten oosten van “de moderne baings”; en de loten 1 en 74, respectievelijk het eerste en het laatste lot. Ook de loten in de nabijheid van te trappen – de rampen – waren gegeerd. De mensen zetten zich namelijk altijd daar waar ze eerst passeren.’

Loting

In Blankenberge gebeurt de verdeling van de stroken strand door loting. Een week of drie voor de paasvakantie komen de baigneurs samen en trekken ze om beurten een nummertje uit een trommel. ‘Daar was altijd een zekere Patteeuw bij aanwezig, de inspecteur van het strand. Die loting was een speciale dag: feest voor de enen, frustratie voor de anderen die een minder
goed lot hadden getrokken.’ 

Die loting werd georganiseerd door het syndicaat van de badkarhouders. Dat is een typisch Blankenbergse aangelegenheid, die is ontstaan omdat er zo immens veel baigneurs waren. ‘Toen wij begonnen, in ’69, waren we met niet minder dan 74! Dat was eigenlijk niet rendabel. Iedereen had een strook van amper 9 meter. Je had 3 tenten palend aan de dijk en een aantal badkarren haaks op de dijk. Op de plek die je nog over had, zette je strandstoelen.’

In de loop van de jaren die volgden, verminderde het aantal baigneurs beetje bij beetje. Wanneer ouderen ermee stopten, werd een verkoop georganiseerd en zo kon je een dubbele of driedubbele strandzone verwerven. In ’77 waren we nog maar met 39.’

Toch bleef er een zekere afgunst onder sommige baigneurs. Het was niet voor niets dat er in het syndicaatsreglement stond dat ‘het streng verboden is de voorbijgangers af te wachten of lastig te vallen op de zeedijk, ze aan te lokken of te roepen van uit de tenten en karren die op het strand staan, of van op het strand zelf.’

‘Maar ze lokten de klanten dan op een andere manier’, zegt Mariette. ‘Zoals met een gratis bankje of kapje boven de stoel. Als de klanten dat dan tegen me zeiden, zei ik gewoon dat ze dan maar bij een ander moesten gaan!’

Hete zomers

Het is niet alleen de plek waar je staat die belangrijk is, het is natuurlijk ook het weer. ‘Zo hebben we nog eens sneeuw gehad met Pasen ’75, en in ‘79 zelfs nog een keer in mei’, vertelt Roland. ‘Ook een slechte zomer was ’77… het hield niet op met regenen’, valt Mariette bij. ‘Maar het strafste was die storm van de nacht van 19 april ’80. De politie belde ons die nacht op. Ongelooflijk hoeveel zand er toen was weggewaaid!’

Het is elke zomer, elke dag weer hopen dat het weer meevalt. Want iedereen wil zon. De zonneklopper en de badkarhouder. Anderzijds mag het ook niet al te warm zijn. ‘Wanneer het zand zo heet is dat je er blootsvoets niet kunt op lopen en het tussen de zeilen niet uit te houden is, moet je niet veel badgasten verwachten’, vertelt Mariette. ‘En al zeker niet in de namiddag.’

Toch zijn er die niets liever hebben dan hittegolven. Zonnen, zonnen en nog eens zonnen! ‘Soms zag ik dat ze aan het verbranden waren en dan raadde ik aan om te smeren. Maar daar trokken ze zich vaak niet veel van aan. Als ze wit toekwamen, wilden ze bruin terug naar huis. Maar in plaats van mooi gebruind, waren ze natuurlijk tegen ’s avonds zo rood als een kreeft.’ ‘Op dat vlak is er de laatste tijd wel wat veranderd’, zegt ze nog, wat Roland beaamt. ‘Zoals je ook nu geen monokini’s meer ziet. Dat was wel bijzonder toen dat opkwam, rond 1975. Je zag toen ook heel wat oude ventjes die kwamen loeren. Ze liepen met opgestroopte broekspijpen langs de waterlijn en waren zo geïnteresseerd dat ze niet zagen dat kinderen een put hadden gemaakt. Je zag er af en toe één die zich danig misstapte en zelfs viel.’

De eerste dame in monokini, herinnert Mariette zich, was een vrouw van om en bij de 85 die een tent had gehuurd. Ze had eerst voorzichtig gevraagd of het toegelaten was om haar topje uit te doen. En bij Mariettes positief advies, was het vrijheid blijheid. ‘En zodra er één iemand topless ging zonnen, waren er nog! Dat was heel typisch. Bij sommige zeilen zaten er drie, vier, bij andere zeilen geen.’

Roland herinnert zich ook nog hoe er elk jaar op een welbepaalde zondag eind juni een treinvol Limburgse Italianen naar zee kwam. ‘Dat waren mijnwerkers. Vanaf het station zag je ze komen, in een lange sliert, door de Kerkstraat, om ’t er eerst op het strand.’ Dat was een jaarlijks terugkerend fenomeen.

Van strandstoel naar ligbed

Jaar na jaar kochten Mariette en Roland meer stoelen en materiaal. En regelmatig ook nieuwe, wanneer de oude waren versleten. De strandstoelen kochten ze bij Claerhout, een timmerman van Blankenberge. ‘In 1971 kosten die 206 frank, BTW inbegrepen’, zegt Roland. ‘Het was een jaarlijkse gewoonte dat allerhande leveranciers in het voorjaar hun ronde deden. Zoals Sylvain Bruynsteen uit Ruddervoorde die karrewielen in zijn aanbod had en Bruggeling Hector Jonckeheere uit de Ganzestraat die strandzetelstof kwam slijten.’

Voor die stof was er keuze te over wat de kleur betrof. Belangrijk was het om die te matchen met de kleur van de karren. ‘Het was aanvankelijk puur katoen en niet zo slijtvast’, vertelt Mariette. ‘Dat “goed” ging maar een jaar of vier mee, en dan ging de een na de ander kapot. De mensen zakten er gewoon door. Toen kwam er betere stof op de markt. Er zat nylon draad geweven tussen het katoen en dat was veel steviger. Na een tijd kwam er wel een scheur in de stof en dan moest je de stof vervangen, maar ze scheurden niet meer door en de mensen zakten dus niet meer door hun stoel!’

‘Dat goed maakten we vast aan de stoel met een nietjesmachine’, komt Roland tussen. ‘Oudere baigneurs gebruikten nog van die kloeffenageltjes, van die korte nageltjes met een dikke kop.’

‘Op het einde van het seizoen werden die stoelen afgeschuurd met zwarte zeep’, zegt Mariette nog. ‘Was ook nog een heel werk. En die zetten we dan op straat te drogen.’ Maar dan kwamen de ligbedden op. Hoewel de stoelen goedkoper waren, kozen de mensen massaal voor het comfort van het ligbed.

Dat was geen cadeau voor de baigneurs, want die ligbedden wogen veel zwaarder dan stoelen. ‘Het was niet meer te doen’, zegt Mariette. ‘Die ligbedden versleuren! Eerst hadden we er drie, dan zestien, maar om goed te boeren, hadden we er nog veel meer moeten aankopen. Dat was onder andere de reden dat ik ermee gestopt ben. Ik was nog maar 36, maar het ging
niet meer. Het was te zwaar voor een vrouw alleen. Alle dagen in ’t seizoen, van ’s morgens halfzeven tot ’s avonds 6 uur!’

‘En dan die keren dat het ging regenen en ik snel alles binnen moest halen! Er was dagenlang een fikse oostenwind geweest, dan een minuut of 5 windstil en dan begon het… heel hard waaien, het zand reien en rollen, stormen vanuit het westen. Dan moest alles zo snel mogelijk worden binnengehaald, want je riskeert dat je van alles kwijtspeelt. Maar ik was niet snel genoeg en het enige wat ik kon doen, was tegen het strandzeil gaan staan om het tegen te houden. Daar stond ik dan, helemaal alleen, met mijn rug tegen die paravent, in de storm. En de andere baigneurs? Die waren al klaar, die hadden alles al opgeruimd, ze gingen naar huis. Ze passeerden langs de dijk en ze zagen me staan. Maar geen een die me kwam helpen!’

Dat Mariette stopte, was een goeie beslissing, maar toch denken zij en haar man nog met veel nostalgie aan de tijd ‘dat je nog maar 8 frank betaalde voor een strandstoel, en dat er nog van die typische oude badkarren stonden’. Nu zie je die nog amper. ‘Spijtig’, zeggen ze allebei, ‘want die karren op wielen waren de ziel van het strand van Blankenberge.’