Hugo Duynslaeger - Blankenberge
Project: Zoet & Zout
"Verse bollen, boules de l'Yser!"
Hugo Duynslaeger, 84 jaar oud, leurde zijn hele leven tijdens het seizoen met boules en ijs op het strand van Blankenberge. Hugo rolde, zoals veel leurders, in het vak door zijn vader Alidor Duynslaeger: “Papa leurde al voor den oorlog met chococrème en boules op het strand. Als kleine jongen moest ik hem regelmatig bevoorraden op het strand. Toen hij in 1956 stierf, heb ik mijn job als redder opgegeven en ben ik – met toestemming van de burgemeester – zelf beginnen leuren met boules.”
Hugo leurde meestal van begin juni tot half september. In de winter werkte hij als timmerman voor een bouwbedrijf. Dat lag tijdens de zomer stil want “er mocht tijdens ’t seizoen niet geklopt worden, er mocht niet getimmerd worden en er mocht geen lawaai gemaakt worden; de toerist moest kunnen rusten!”. En zoals een krantenartikel uit die tijd vermeldt: “Van zohaast de zon de vakantiegangers uit binnen- en buitenland naar de kust lokt, ruilt hij hamer, beitel en zaag voor een groot houten bord, beladen met geurige oliebollen, dat hij op zijn hoofd door het mulle zand zeult.”
In de jaren tachtig ruilde Hugo de oliebollenverkoop in voor de crèmecommerce, en daar had hij een goeie reden voor. “Soms passeerde er op een mooie dag wel eens een zwarte vlaag regen. De toeristen liepen van het strand weg en daar stonden we dan met onze boules. Mijn kinderen fietsten met de overschot de nieuwe wijk in en verkochten ze daar voor een verminderde prijs. Maar het overschot konden we de dag erna niet meer verkopen. Het was precies een oude pistolet die je at. Mijn vrouw Rachel zei altijd “Vent, ik zou een boule van ’s anderendaags voor de wereld niet willen kopen! De mensen betalen voor een goeie boule. We hebben de naam dat we de beste boules hebben, en we houden dat zo.” Hugo nam de crèmecommerce over van zijn nicht. Ze toonde hem hoe hij ijs moest maken, “Volle melk hé Hugo”, zei ze altijd. Het grote voordeel was dat je met ijsverkoop geen overschot hebt, je stopt het gewoon in de diepvries voor de dag erna.
De boule- en ijsverkoop was een familieonderneming. Hugo’s vrouw en kinderen hielpen mee met het maken van de boules en het draaien van het ijs. Zelfs Hugo’s moeder hielp altijd mee, tot ze meer dan tachtig jaar oud was! Bovendien moest Hugo overdag bevoorraad worden op het strand. “We waren altijd bezig, van ’s ochtends zes uur, tot ’s avonds acht uur. Maar het loonde de moeite.”
Verhaal Hugo Duynslaeger:
Achtergrondinformatie
Hugo Duynslaeger (°24 maart 1934) was boule-de-Berlin verkoper in Blankenberge. Later verkocht hij ook ijs op het strand.
U bent u 84 jaar oud, wat is uw geboortedatum? (min 00:00)
24 maart 1934.
Bent u van de kust? En uw familie?
Mijn grootouders zijn van de kust, mijn ouders zijn van de kust en ik ben van de kust. Ik woon al heel mijn leven hier in Blankenberge. Vier generaties ver.
Hoe bent u in de boules-sector geraakt?
Mijn papa leurde al van voor de oorlog met bollen, in de jaren 1937-1938. Op deze foto (FOTO 4) zie je mijn papa, de derde van rechts. Toen leurden ze met crème, in zulke bakken als op de foto. Toen ging dat er heel simpel aan toe. Ze hadden nog geen ‘kupen’, dat moest in zulke bakken of emmers met een deksel op. Daarnaast hadden ze een mandje met hun koeken erin.
Veel meer weet ik daar niet over, ik was toen nog kind. Ik weet dat aan de hand van de fotootjes, en mijn moeder zei altijd “Papa leurde toen met chococrème op het strand.” Dat zijn fotootjes uit de jaren 37-38. Je kan dat zien aan de kledij die ze aanhadden, zoals de pet van die persoon. Als ik de foto’s bekijk, verkocht hij denk ik ook al boules voor de oorlog. Op deze foto (FOTO 2) zie je Miel Stubbe, mijn vader Alidoor Duynslaeger en Pros Monballieu.
Werkte hij voor een baas of was hij zelfstandig?
Dat was altijd voor zichzelf.
En na de oorlog? (min 03:30)
Na de oorlog, in het jaar 1946, is mijn vader opnieuw begonnen met de verkoop van boules. In het jaar 1956 is hij gestorven. Ik was op dat moment redder op het strand. Ik heb daar foto’s van (FOTO 3, FOTO 5). Mijn papa
werd ziek in 1956 en ik heb aan de burgemeester gevraagd als ik augustus van dat jaar mocht leuren in plaats van mijn papa, en dat werd toegestaan. Ik heb toen mijn job als redder moeten opgeven. Papa is gestorven in november 1956 en in 1957 ben ik voor mezelf beginnen leuren.
(min 05.25) Mijn moeder zei “Je gaat dat doen, je gaat dat doen. Waar ga je anders je geld verdienen?”. Ik moet eerlijk zijn: het strand, ‘het seizoen’ zogezegd, dat heeft me mijn huuzetje opgebracht. En alle mensen die met crèmes of boules gelopen hebben, die ‘het strand deden’, die konden een huisje kopen, zij verdienden geld.
(min 06:00). Ik heb dat 42 jaar gedaan. Daar (bovenop mijn kast) zie je een ‘plateau’ van ’t stad die ik gekregen heb voor mijn 35-jarig jubileum op het strand. Daarop staat: “Strandjubileum”. Ik heb tot in 1998 geleurd, toen
ik noodgedwongen heb moeten stoppen. In dat jaar is mijn vrouw gestorven en alleen kon ik dat niet meer doen. Ik heb ook altijd veel hulp gehad van mijn kinderen, want alleen kan je dat niet.
Hoe ging dat in zijn werk? (min 07:10)
Mijn vrouw moest mij bevoorraden op het strand. Op deze foto (FOTO 37) zie je de ketels, die volzitten met crème, en de koeken: cornets en galetjes, je moet het allemaal hebben. Op deze foto (FOTO 8) zie je mijn
vrouw, die met een karretje op de dijk stond – zij verkocht ook cème op de dijk. Op deze foto zie je mijn kinderen die mij bevoorraadden op het strand.
Voordat ik met crème leurde, leurde ik met boules de berlins. Ik heb 27 jaar met boules geleurd, en de rest van de jaren met crème glace. De boules heb ik overgelaten.
De boules werden als volgt gemaakt. Op deze foto (FOTO 12) zie je mijn vrouw die de boules draait. De boules moesten allemaal in bolletjes gedraaid worden. Mijn vrouw deed dat samen met mijn moeder, én met mij
voordat ik naar het strand vertrok. We waren altijd bezig van ’s ochtens 6 uur, tot ’s avonds 8 of 9 uur. Er was daar enorm veel werk aan: het maken van de boules, alles poetsen en afwassen... Maar het loonde de moeite, het bracht op.
(min 9:20) Op deze foto (FOTO 3) zie je mij ook als redder, met klompen. Op het strand hadden ze klompen aan, want in het najaar is het zand erg koud. Schoenen kan je niet aandoen, want als er iets gebeurt dan moet je je schoeisel kunnen uitsmijten om die persoon te gaan redden. Tegen dat je gewone schoenen hebt uitgedaan, is de drenkeling ‘versmoord’. Bovendien werden schoenen nat als je op het nat zand stond, en dan kreeg je koude voeten. Klompen werden niet nat, je had warme voeten.
(min 11:38) In de winter, tot in mei werkte ik als timmerman voor een baas. In de meimaand ging ik in de weekends al boules verkopen. Als er minder werk was, vroeg ik aan mijn baas “Hoe ist? Gaat het gaan? Ik zou willen stoppen op 1 juni.” Ik leurde tot 15 september op het strand. Na 15 september ging ik een achttal dagen op reis met mijn vrouw. Als ik terugkwam, in oktober, vroeg ik aan mijn baas “Wanneer mag ik komen?” Hier aan de kust mocht je niet werken in de zomer. Er mocht niet geklopt worden, er mocht niet getimmerd worden, er mocht geen lawaai gemaakt worden. De toerist moet kunnen rusten. Na ons verlof mochten we dus nog niet werken in de bouw, ofwel moesten we buiten onze stad gaan werken. Maar het werk bevond zich in
Blankenberge, want Blankenberge bereidde altijd maar uit. Ik heb nog geweten dat er maar 6 tot 7000 mensen in Blankenberge woonden. Er wonen nu waarschijnlijk 25.000 mensen in Blankenberge.
In de winter ging ik als timmerman gaan werken, en vanaf dat het mooi weer was, zei ik (tegen mijn baas) “Ik kom niet meer”. Ik was dan ook wel zelfstandig, maar als je zelfstandig bent, mag je wel gaan werken bij een
baas, zolang je het maar aangeeft. Je mag 100 uur werken, als je ze maar aangeeft.
Hugo leest een krantenartikel (“Goeie, verse oliebollen”, H. Poppe) over zichzelf voor (min 14:10)
“Vraag het anders maar eens aan Hugo Duynslaeger, die op het Blankenbergse strand het typische zomerberoep van oliebollenventer uitoefent. Hugo is 34 jaar en ’s winters is hij werkzaam als timmerman,
hoofdzakelijk in het bouwbedrijf. Van zohaast de zon de vakantiegangers uit binnen- en buitenland echter naar de kust lokt, ruilt hij hammer, beitel en zaag voor een groot houten bord, beladen met geurige oliebollen, dat hij op zijn hoofd door het mulle zand zeult.
Daarmee zet Hugo trouwens een familietraditie voort, want zijn vader Alidor Duynslaeger, vergastte de Blankenbergse verlofgangers reeds zoveel jaren geleden op verse oliebollen, die de faam hadden, de beste van heel Blankenberge te zijn. Toen vader Alidor dan overleed, was slechts logisch, dat Hugo, die zijn loopbaan op het Blankenbergse strand als redder begonnen was, de oliebollenhandel van zijn vader overnam.
Hij doet het werk trouwens met hart en ziel en zou geen ander zomerberoep meer willen uitoefenen, hoe lastig het bestendig heen en weer draven in het mulle zand ook zijn mag. “Vergeet niet, verduidelijkt hij ter zake, dat ik ’s zomers gemiddeld een afstand afleg van 15 tot 20 km, steeds met mijn bord oliebollen op het hoofd. Dat bord weegt wanneer het volgeladen is, maar eventjes 15 kg. En dan is mijn vrouw nog verwonderd, dat ik ’s avonds geen zin meer heb om met haar een wandeling te gaan maken, docht veel liever onmiddellijk in de veren kruip, voegt hij er schalks aan toe.”
En toch houdt Hugo van zijn zomerberoep. Hij zit er trouwens reeds van zijn prille jeugd in. Als kleine bengel moest hij inderdaad regelmatig zijn vader met verse bollen op het strand komen bevoorraden. Thans loopt hij reeds 12 jaar zelf het strand af.
“Het is een goed beroep, zegt hij, maar het weder moet van de partij zijn, en dan verdwijnt hij weer terwijl over het strand vertrouwde uitroep: “Goede verse oliebollen, boules de l’Yser toutes fraîches” weerklinkt.
(Soms kreeg ik krantenartikels van mijn cliënten. Zoals dit artikel uit de krant van Limburg. Dan zeiden ze: “Hugo, ge staat in de krant, we hebben het uitgesneden voor u.”)
(min 17:00) Ze hebben zelfs nog postkaarten van mij gemaakt.
Het bevoorraden van de boules, dat ging als volgt. Op deze foto (FOTO 15) zie je mijn ene dochter. In grote manden brachten mijn dochters Corinne en Claudine, en mijn zoon die bollen naar het strand, want ik had natuurlijk niet genoeg met één plateau bollen.
Volgden jullie een familierecept? (min 18:00)
Het was een recept van mijn vader. Er zijn nog bakkers geweest die achter mijn recept kwamen vragen, maar ik heb het nooit willen geven.
Nadat de bollen gedraaid zijn, moeten ze in de olie gebakken worden. Daarna worden ze opengesneden en er werd crème of confituur in gespoten, abrikozenconfituur. Op deze foto (FOTO 44) zie je rechts boules met
abrikozenconfituur, en links boules met crème. Ik verkocht vier keer zoveel boules met crème als met confituur.
(min 18:45) Ik was altijd piekfijn in het wit gekleed. Elke dag had ik een nieuw ‘kostuum’ en een nieuw wit hemd aan. Daar zorgde mijn vrouw voor. Dat kan je zien op de foto’s. (Ik had elke dag een sneeuwwit kostuum aan, vers gewassen van de wasserij.)
Hoeveel frank ging zo’n boule? (min 19:00)
In de tijd van mijn papa en in de beginjaren was dat 5 frank. Daarna is dat stilletjes aan naar boven gegaan, met de index mee, naar 6, 7, 8 en 10 frank. Toen was het nog de tijd van de frank.
Je hebt je boulesbedrijf overgelaten? (min 19:30)
Ja ik heb dat overgelaten, maar die hebben dat niet lang gedaan, het was te lastig. Ze waren bovendien niet proper. Ik heb vaak gereclameerd: “Ben je niet beschaamd.” Toen ik op het strand crème verkocht, kwam ik ze dan tegen en dan praatten we tegen elkaar. Ik zei “Godverdomme, je moet oppassen dat je niet blijft plakken aan de karre.” “Ik heb mijn kostuum nog maar vier dagen aan”, zei hij toen. “Vier dagen? Ik kreeg elke dag een nieuw kostuum van mijn vrouw!” Alle suiker die aan je handen hangt, die je afveegt aan je kostuum. Het waren geen propere.
Moest je voor die verkoop toelating vragen aan het stad?(min 20:20)
Je moet betalen aan het stad. Je betaalde concessie. Die concessie ging ook elk jaar naar boven. Dat kennen ze wel aan ’t stad. Ze zien dat je een beetje centen verdient, en ze denken ‘we gaan moeten ingrijpen’.
Deze foto (FOTO 21) is getrokken op de eerste dag dat ik met boules leurde. Mijn vrouw bracht met een klein mandje boules aan, geen grote mand want we wisten nog niet... Het was elke dag meer. In die jaren verdiende je maar 28 frank per uur. Die eerste dag heb ik 2000 of 3000 frank verdiend, denk ik. We waren zo gelukkig, zo gelukkig.
Ik had ‘keure’ om aan het stad aan de slag te gaan als timmerman. En ik zei tegen mijn vrouw – we hadden toen in dat eerste jaar leuren wel wat verdiend – “Ik ga niet aan het stad gaan werken”. Ik zei tegen Aimé, de schepen, “Ik ben blij dat je op mij gedacht hebt, maar ik ga bij mijn baas blijven werken en ik ga boules verkopen in de zomer.” Natuurlijk, ik verdiende evenveel in een dag als ik met een hele maand werken verdiende.
Ik huurde toen nog een huisje. Na een 5-tal jaar boules verkopen heb ik deze grond gekocht. Dat was hier nog allemaal land. Een viertal jaar later – we hadden weer wat verdiend – hebben we hier gebouwd. Heel de bouw heeft me 580.000 frank gekost, maar we verdienden maar 28 of 30 frank per uur. Ik huurde een huis voor 500 frank pacht per maand. We wijken af.
(min 24:30) Op deze foto (FOTO 26) zie je mijn vrouw die me bevoorraadt met ijs. Als mijn ‘kupe’ leeg was, riep ik. Zij stond op de dijk. Daar mocht ze eigenlijk niet verkopen, maar als de politie passeerde keek hij eens naar de appartementen, versta je. In de weekends leurde mijn zoon voor mij (FOTO 23).
(…)
Waarom ben je met boules gestopt en koos je voor crème? (min 28:10)
Als het slecht weer werd, hadden we veel boules over. De kinderen gingen dan met een mand op hun fiets naar de nieuwe wijk waar ze de rest van de boules verkochten voor een verminderde prijs. Dat geld mochten ze houden als ‘drinkgeld’. Ze deden dat graag. Soms was het mooi weer, maar kwam er plots een zwarte vlaag regen af, en het spetterde zes druppels... De toeristen liepen van het strand weg en daar stonden we dan met onze boules. We hadden er soms 50, 100, 150 over. Een boule houdt maar een dag. Miel, ook een boulesleurder, liep er de dag erna ook nog meer rond, maar die zijn niet meer het eten waard. Dat is precies een oude pistolet die je eet. Rachel, mijn vrouw, zei: “Vent, ik zou dat voor de wereld niet kopen een boule van ’s anderendaags.” Mijn moeder deed altijd een boule voor de dag erop mee. Die boule was dan een beetje stijf, zoals een boterkoek. Ze sneed dat open, ze
smeerde er een beetje boter tussen, ze at dat dan ’s ochtends op. Die boules waren niet slecht, maar mijn vrouw zei “De mensen betalen voor een goeie boule. We hebben de naam dat we de beste boules hebben, en we gaan dat zo houden.”
De man van een nicht van mij, Albert Van Cleven, leurde met crème. Hij kreeg plots een trombose, en hij was dood. Ik zei tegen mijn nicht Marcella “Wat ga je doen met de commerce?” Ze zei “Ik ga het overlaten hé.” Ik zei “Ik ben kandidaat om over te nemen.” Er waren er die dat gehoord hadden en ze kwamen vragen wat ik ging doen met de commerce van mijn boules. En ik zei “Het staat over te laten.” Ewel zei die man “Het is goed, ik ga het overnemen.” Hij heeft dat dan samen met zijn broer gedaan, maar dat heeft niet lang geduurd, want dat was te zwaar werk, ze waren dat niet gewoon. Ik zei “Dat is mijn recept, zo moet je ze maken.” “Denk je dat we dat niet kennen? We zijn zonen van een bakker.” Maar het heeft niet lang geduurd met hun boules op
het strand. Het waren dezelfde niet meer, de mensen moesten ze niet hebben. Bovendien waren er 5 die met boules op het strand rondliepen. Iedereen moest zich ‘wèren’. En als je de beste niet hebt....
(min 32:15) Ik heb de crèmecommerce dus overgenomen van mijn nicht. Mijn nicht heeft me getoond hoe ik ijs moest maken. “Volle melk, hé Hugo”, zei ze. “En dit erbij, en dat erbij.” En ik had de beste crème! Voor mijn ijs en boules kwamen ze van De Haan, van Zeebrugge. (’s Avonds, in ons atelier thuis, werd de pap voor het ijs gekookt, ’s ochtends werd het ijs gedraaid. En ’s ochtends kookten we er opnieuw om ’s avonds te draaien.)
(Toen ik boulesverkoper was, en het was 30 graden, had Fons – een ijsverkoper – geen handen genoeg om de mensen met crème te bedienen. Als het frisser was verkochten wij wel meer boules dan dat hij ijs verkocht. Dat was in evenwicht. Maar met ijs had je geen verlies. Dat ijs stopte je gewoon in de vriezer voor de dag erna.)
Het was een familiebedrijf...
(Het was inderdaad een familiebedrijf. Ik heb nooit iemand in dienst gehad, we deden het altijd met familie. Mijn moeder heeft zelfs meegeholpen tot ze meer dan 80 jaar oud was. Ik heb slechts 3 jaar een jobstudent gehad, die hielp met de bevoorrading.)