oostende de haan blankenberge
Willy Hollevoet en Raymonda Pollet, Bredene

Levenslang boeren met paarden

Een boerderijtje midden in het dorp, zo heb je er niet veel meer. Willy Hollevoet is er geboren en woont er nog steeds, samen met zijn vrouw Raymonda Pollet. Hij vermeldt terloops en lachend dat hij in dezelfde kamer slaapt als waar hij geboren is. Willy heeft altijd met paarden gewerkt en pas tien jaar geleden zijn paard weggedaan en ermee gestopt. Maar nog duidelijk is te zien waar de stal voor het paard was, die voor de koeien, waar de kotjes voor de varkens en waar de mestvaalt.

Kruiken melk in de zon

‘Mijn grootvader langs moeders kant, Louis Hoenraed, heeft het hofsteetje laten bouwen in 1898. Hij was stalmelker. Zo noemden ze een boertje met een koetje of twee, drie en die met de melk de ronde deed. Vroeger had je dat veel, zelfs midden in het dorp of in de stad.’
Raymonda en Willy hadden zelf ook een melkkoe of acht. De melk was voor eigen gebruik en voor de melkerij in Jabbeke. Een probleem was wel om in de zomer de melk te koelen. Aanvankelijk gebeurde dat met water, tot wanneer de koeltanks opkwamen. ‘Wij kochten er één in het jaar 1974, want we hoorden dat dat verplicht ging worden. En dat was inderdaad zo vanaf het jaar 1976.’ Maar daarvoor was dat echt een probleem! We moesten de kruiken buitenzetten tot de camion ze kwam ophalen. Maar dat was soms pas tegen de middag dat hij eraan kwam. In de zomer stonden die kruiken dan urenlang in de hitte. De melk was soms op het randje af zuur.’
Willy’s moeder karnde nog de melk voor boter en dat was ook zo bij Raymonda thuis het geval. Maar Willy wilde het niet meer. ‘Ik was die miserie met die boter beu. Wij hadden een karnton die je met de hand moest draaien. Hoe vaak ik daaraan heb moeten zwengelen! Ik moest dat niet meer weten. Ook al had je al elektrisch aangedreven karntonnen, ik wilde niet meer dat er thuis boter gemaakt werd.’
‘Met momenten had je ook teveel boter  en dat kreeg je niet verkocht. je moest dan bij de mensen gaan schone spreken of ze boter wilden kopen. Dat was niets voor mij! Bovendien kon je gepakt worden omdat je geen vergunning had om je boter buitenshuis te gaan slijten. Als ze je pakten, kreeg je een boete voor smokkel.’
‘En die boter moest ook koel worden gehouden’, valt Raymonda bij. ‘Bij mij thuis gingen we daarvoor ijs halen op de Hendrik Baelskaai in Oostende. Dat was ijs in brokjes wat ook door de schepen gebunkerd werd, om hun vis tussen te leggen. Ze schepten het in een jute zak, die achteraan op de fiets werd gegooid. Het was vooral mijn moeder die daar om ging.’

Brood, smout en kerrepap

Willy wilde ook niet dat Raymonda nog brood bakte. ‘De bakoven stond in het ovenkot en werd gestookt met hout. Dat gaf veel vuiligheid en stof! Het ovenkot en het kolenkot erbij hebben we omgebouwd tot badkamer.’
‘Wat we wel elk jaar deden, was een varken slachten. We hadden een zeug of 5. De biggetjes werden verkocht en soms werden er een paar vetgemest. Ik slachtte altijd samen met mijn broer. Het vlees versnijden, deden we elk van ons eigen varken.’
Zo’n varken kweekten we niet alleen voor het vlees, ook voor het smout. Zeker in de tijd van onze ouders was dat voor het vet, voor het smout. Toen waren de varkens bijna nog meer vet dan vlees. Er hing daar wel een reep van 5 centimeter vet rond.’
‘Er werd vroeger ook veel smout gegeten. Veel meer dan boter. ‘Op een bepaald moment ben ik daarmee gaan minderen. Ik at veel brood en daar smeerde ik een laag smout op… een keertje dat mijn cholesterol piekte, ben ik daarmee wel gestopt.’
Ook zoals veel andere boeren staat hier ’s avonds kerrepap op tafel. ‘Maar Willy eet liever zoete pap’, zegt Raymonda. ‘Dat is melk met wat suiker en een lepel bloem. En zo is dat hier avond na avond, hij zijn zoete pap, ik mijn kerrepap.’

Vele lapjes grond 

‘Ik was een klein boertje en had maar de gelegenheid om te boeren op de stukjes waar de grotere boeren niet op wilden. De afval, zeg maar. Bovendien lagen al die lapjes grond verspreid. Ik had grond aan ’t sas, aan de sluze, op de dune en in ’t dorp.’
‘Ik had ook een lapje liggen waar je nu het shoppingcenter hebt. Er was helemaal geen interesse in dat stik, want dat was opgevoerd met grond die vol stenen en vuiligheid lag. Ze hadden daar eerst klei uitgehaald voor de steenovenfabriek een eind verderop aan de sluis en het daarna weer opgevuld met slechte grond. Wat heb ik een werk gehad om dat een beetje proper te maken. Allemaal met de hand!’
‘De man van wie ik het pachtte had dat stuk grond gekocht omdat hij wel wist dat het duur verkocht zou worden voor dat shoppingcenter! Maar hij kon er geen weg mee om te bebouwen en dus kon ik het pachten.’
‘Het hof en de gebouwen zijn mijn eigendom, zo’n 14 are. Maar al de rest pachtte ik. Op een bepaald moment had ik grond van wel twintig verschillende eigenaars. Op voorhand werd er mondeling een prijs afgesproken. Elk jaar, in de loop van de maand oktober, ging je dat betalen. Ik bleef daar dan altijd een praatje maken. Je ziet die mensen tenslotte maar één keer in een jaar. En we dronken samen iets. Liefst dronk ik een glaasje elixir.’

Vernokten darm en een baleine

Een paard met koliek een fles elixir opgieten, zoals sommige paardenkwekers deden, is nooit Willy’s methode geweest. Wat hij wel deed, was rondwandelen met het paard in geval van koliek. ‘Het mocht in geen geval gaan liggen, het moest rondlopen. Zeker in het geval van een vernokten darm, een “verknoopte” darm, moest het blijven rondlopen tot de darm weer op zijn juiste plaats schoof.’ ‘Ik heb altijd goed gekeken wanneer er een veearts op het hof kwam. Ik had mijn ogen niet in mijn zak!’
‘Een keertje moest ik de veearts roepen voor Frika die kreupel stond. Hij zei dat het een kankerpoot was, maar ik had dat al eerder gezien, zo’n kankerpoot, en dat was dat niet. Een kankerpoot is vochtig en stinkt. Volgens mij was het een diepe baleine, een blaar. Een oude methode die ik nog kende van mijn vader was een pappotje maken van kliete, klei, met azijn doorheen. Je moest dat drie keer per dag aanbrengen rond de poot en drie dagen later was dat genezen! De veearts stond er wel van te kijken.’

Drie keer ploegen

Ik heb nooit een tractor gehad, ik heb altijd met het paard gewerkt. Aanvankelijk deed ik alles met het paard. Ploegen, eggen, tolen, maaien… Ik was dat al gewoon van mijn 11 jaar. Dan werd ik al aan het ploegen gezet, wel met zo-een met een wieltje. Dat was nog niet het diepe ploegen, maar de eerste keer waarbij de stoppels van de vruchten worden ondergewerkt, wat we “stoppels valken” noemen. Daarmee ga je maar een centimeter of drie diep.’
‘Nu wordt er maar één keer meer geploegd, maar vroeger drie keer. De tweede keer ploegde je al wat dieper, een centimeter of vier, vijf… een vingertje. Dat noemde “versteken”: de graantjes die al gekiemd waren, wegwerken. En vlak voor de winter nog een keer, maar nu dieper, een “hand” diep: 17, 18 cm. Dat noemden we “winterwerken”’.
‘Een tractor ploegt dieper. Eigenlijk veel te diep, want ze halen de slechte grond, de zandkliete, boven. En met een tractor wordt het land zo stilaan dichtgereden. Een paard stapt op vier poten, een tractor rijdt met vier immense banden en is ook zwaarder en rijdt alles toe. Dat is ook slecht voor de drainering; er blijft water op het land staan.’
‘Wanneer een stuk land veelvuldig bewerkt is door een tractor, geraak ik er met mijn paard niet meer doorheen. Een keer heb ik het geprobeerd… wel de paarden stonden in schuim en zweet. Ze stonden na een halve dag ploegen te beven van de inspanning. Het land wordt kwaad gemaakt door al dat zwaar materiaal!’

 

Pekken en dorsen

De ploeg was nog die van mijn vader. Dat is voor één paard, maar evengoed voor twee. Je kunt op kortere tijd meer werk verzetten. Ik had maar één paard, maar ik leende het paard van mijn nonkel. Zo’n zwaar werk doe je beter met twee paarden. Je verzet er op kortere tijd veel meer werk door.’ ‘Ik heb ook lang met de pikbinder, de pekmachine, gewerkt om het graan af te doen. Zo’n pekmachine snijdt de halmen af en die vallen in bondjes aan de zijkant. Vroeger waren de halmen veel langer en om te pikken met het paard ging dat nog gemakkelijk. Nu zou dat moeilijker zijn want door genetische manipulatie zijn de halmen nu korter, de graantjes daarentegen dikker.’ ‘De halmen worden daarna gestúkt, rechtop gezet. En wanneer de graanhalmen waren binnengebracht, kwam de dorsmachine met een ploeg van een twaalftal man. Het graan moest dan ook nog naar de graanzolder worden gebracht. Die graanzolder lag gewoon boven het woongedeelte. De mannen brachten de zakken van 100 kilo binnen. Dat was door de keuken, de trap op naar boven en op de zolder goten ze die zakken uit. Je kunt gaan denken hoeveel stof dat gaf. Wanneer wat later met een graanblazer werd gewerkt, was het nog erger, dan was dat één al mist!’ Nadien moest Willy beetje bij beetje al dat graan weer van de zolder halen, want dat was voer voor de dieren. Zak na zak droeg hij het naar beneden en wat na de winter nog overbleef, werd aan een handelaar verkocht.’

Ai gie godver

‘De paarden luisterden naar me, dat is zeker. Je krijgt een band met die paarden, maar ze dienen wel om te werken. Als ze versleten of ziek zijn, maak je daar geen spel van. Je doet ze weg en koopt een ander.’
Maar het ene paard is blijkbaar het andere niet. Het ene is gewilliger, het andere wat eigenwijzer. ‘Een keer had ik een jong paard gekocht en dat was zeer nerveus, angstig. Ze had slaag gehad bij de vorige eigenaar. Ik had haar gekocht toen ze 19 maanden was. De eerste keer dat ik haar wil inspannen naast een ander paard, begint ze lastig te doen, stapt ze over de ketting waarmee ze is ingespannen, over ’t string, ze draait en trekt, de touwen en kettingen geraken los… mizerie, rammelen, mooschen… ik probeer haar te kalmeren, maar ze trekt zich achteruit. Ze gaat op haar achterpoten staan, maar ik hou haar vast aan haar halster en zo zwier ik ineens door de lucht. Ik blijf daar even slingeren, maar ik blijf haar vasthouden en eindelijk wordt ze kalmer en luistert ze… zo leer je ze wie er de baas is. Maar je moet altijd op je hoede zijn!
‘Een andere keer was er een paard dat met zijn neus bijna door een voorruit zat van een huis en ik roep “ai gie godver” net op het moment dat de paster passeert. Maakt hij zich wel niet kwaad dat ik even vloekte?’
‘Maar meestal waren ze erg gedwee, mijn paarden. Zo reed ik tot in 1994 als Sinterklaas rond op mijn kar! In 2009 liep het wel even mis. Op de paardenzegening dan nog. De paster, een al wat oudere man, ziet het paard komen en dompelt de kwispel diep het wijwatervat en sprenkelt een geweldig groot kruis in de richting van mijn paard. Mijn paard schrikt en begint te rennen. Ik blijf het vasthouden, maar ik val en wordt zo’n 17 meter ver meegesleept. Mijn ellenbogen zagen rood van het slepen over de grond. De mensen vonden het vreemd dat ik het paard niet had losgelaten. Maar dat kun je niet toch niet maken? Het staat vol volk, kinderen, er zijn andere dieren, er ontstaat paniek… God zegene en beware je…en ik had verdorie morsdood kunnen zijn!’ Dat was wel de laatste paardenzegening dat Willy met zijn paard opluisterde.

Looifeest

Dat een boer van het weer, van de natuur afhangt, zeggen ze nog. En dat je niet teveel op voorhand kunt bepeizen. Je moet afwachten wat er komt.
‘Als je boer bent, dan ben je zelfstandig, moet je jezelf kunnen commanderen. Jezelf discipline opleggen. Maar vooral: je moet het graag doen, want het is werken alle dagen van het jaar. Van ’s ochtends voor de zessen, tot ’s avonds, vaak een uur of acht, negen.’
‘De enige keer dat we weggingen was met Sint-Elooi’, zegt Raymonda. ‘Het Looifeest.’
‘Maar we hebben nooit geklaagd’, zegt Willy. ‘En een auto heb ik nooit moeten hebben. Ik ruik liever den asem uit een paardenkont dan de geur van mazout.’

Wil je dit interview gebruiken voor jouw onderzoek? Stuur ons een mailtje.

Dit verhaal werd geschreven door Katrien Vervaele naar aanleiding van ons project ‘Een jaar op het veld’.

 

 

 

 

Terug naar het overzicht
Visit Us On FacebookVisit Us On YoutubeVisit Us On Instagram