oostende de haan blankenberge
Roland Inghelbrecht en Rita Janssens, Bredene

Als boer geboren en als boer sterven

Waar vroeger de oude hoeve Kerkhoekhof stond, staat nu een nieuw modern huis. Roland Inghelbrecht (°22/11/49) woont er met zijn vrouw Rita Janssens (°27/4/52), een boerendochter uit Jabbeke. Ze trouwden in 1972, boerden op het oude hof, maar lieten het in 2016 afbreken. Ze zijn er niet rouwig om. ‘Dat was nog een heel ouderwets huis, met lattenstoors, en overal even koud, de wind waaide binnen, in de keuken drupte de condens en in de winter stonden er bloemen op de slaapkamerramen. Toen ik kind was, sliep ik samen met mijn 11 broers en zussen onder de pannen. Onze dekens stond stijf van de vrieskou in de winter. We hebben veel kou geleden in die oude boerderij. En muizen dat we hadden! We moesten altijd vergif leggen.’

Boer tegen wil en dank

Roland en Rita leerden elkaar kennen in Brugge. Elke zaterdagavond gingen ze dansen in de Groene Poorte in Sint-Michiels en in het Schuttershof in Sint-Kruis. ‘Dat waren allemaal boerenzoons en boerendochters die daar naartoe gingen en daar werden heel wat koppeltjes gevormd.’  Ze trouwden in 1972; Rolands ouders waren gaan wonen in een huisje op een lapje grond zo’n 200 meter van de hoeve.
‘Ik was de derde generatie die op de hoeve boerde. Maar ik wilde eigenlijk niet boeren’, zegt Roland. ‘Ik wilde beenhouwer worden. Maar ik had geen keus, mijn vader verplichtte me. Ik was de jongste van 12 kinderen, waaronder 7 jongens. En geen één ervan wilde boeren. Vermits de traditie het wilde dat de jongste de boerderij overnam, werd ik dus verplicht. Mijn vader was onvermurwbaar; zelfs de paster is er aan te pas gekomen! Dat het de beste toekomst voor me was en dat ik naar de landbouwschool in Roeselare moest gaan… Ik liet me daar buizen, het interesseerde me helemaal niet. Maar school gevolgd of niet, zin of geen zin, ik moest de hoeve overnemen.’

Boter en smout

‘Als kind moesten wij al veel helpen. In de vakanties, de zondagen, weekdagen… Zo stonden wij elke zondag om vijf uur op, want we moesten naar de mis om halfzeven. Maar daarvoor moesten de koeien gemolken worden en de varkens eten krijgen. Als dat gedaan was, gingen we naar de kerk. Nuchter, want we moesten ook naar de communie. Pas als we weer thuis waren, aten we. Dat was brood dat mijn moeder de dag ervoor had gebakken. Lekker vers dus. Met boter op! Enkel de zondag kregen we boter, andere dagen was het smout op de boterham.’ Rolands moeder bakte elke zaterdag brood. ‘Dat waren grote, ronde broden van wel een kilo. Ze bakte er zo’n twaalftal, want met zo’n groot huishouden hadden we nogal wat nodig! De bakoven brandde op dunne houtjes en moest eerst goed heet worden gestookt vooraleer de broden erin gingen. Nadien bakte ze ook ovenkoeken. Dat was heerlijk, ze waren nog lauw en we aten dat met smout en bruine suiker. We aten dat altijd buiten op, of als het wat frisser was in de koestal, want de zaterdag hadden de meisjes gekuist en mochten we niet binnen.’

Stuten en kerrepap

Wanneer Roland vertelt over de geur van het brood dat zijn moeder bakte, overvalt hem een zekere melancholie. ‘Vooraleer we een machientje hadden om het brood te snijden, deed mijn moeder dat met de hand. Ze hield het brood in de holte van haar arm, tegen haar zijde aan en sneed de boterhammen met een groot mes. En telkens wanneer ze een brood begon, gaf ze met haar mes op de achterkant van het brood vier tikken in de vorm van een kruis.’  ’s Ochtends kwamen er boterhammen op tafel, maar ook altijd om 4 uur op het veld. ‘Moeder bracht dat in een grote mand. De boterhammen waren gesmeerd met smout en vaak met confituur van rabarber of van aardbei met appel. Er was ook altijd koffie bij.’
‘Over de middag aten we aardappelen, groenten en vaak ook een stukje vlees. Kip, konijn, varken… allemaal zelf gekweekt. Soms haalde mijn moeder wel eens boullie van bij de slager. Of een koetong voor de zondag. We aten nooit biefstuk, dat was voor rijke mensen. Eén keer in de week waren het eieren en op vrijdag altijd vis: wijting, platen, soms sprot. Laurence kwam dat brengen met haar triporteur.’
‘En elke avond kerrepap! Met bruine suiker en een sneetje brood. Ook wel een keer klakkaards met bruine suiker. Chocolademelk met brood. Vanillepudding met rozijnen of met een speculooskoekje in. Om de drie weken oliebollen of wafels. En pannenkoeken gebakken op de Leuvense stoof… ook weer met bruine suiker!’

Grote spenen melken beter

Dat er lekker werd gegeten in het gezin met de 12 kinderen, is zeer zeker een feit. Maar er moest hard gewerkt worden, ook door de kinderen. Dat was heel gewoon. Zoals de koeien melken. ‘Wij kregen wel de gemakkelijkste koeien, met mooie grote spenen. Vader nam de koeien die moeilijker molken, met kleine korte spenen.’
‘In die tijd molken we nog drie keer daags. We hebben dat gedaan tot in 1971. Dat was omdat we veel verse, rauwe melk verkochten. Niet alle boeren molken drie keer per dag, de meeste maar twee keer. Mijn moeder karnde ook en maakte boter. Ze was wel een commerçante, ze had een schone klandizie voor melk en boter, eieren, aardappelen, kippen en konijnen, en varkensvlees als we er een hadden geslacht. De mensen kwamen het hier op de boerderij halen, ofwel brachten wij het aan huis. In 1950 kocht mijn moeder een triporteur, een bakfiets met een hond voor en zo deed ze haar ronde met haar kruiken verse melk. In het jaar ‘53 of ‘54 kochten mijn ouders een auto voor de ronde, maar mijn moeder kon niet autorijden. Zo voerde mijn broer haar naar Bredene-sas, Bredene-dorp, Bredene-duinen en in ’62, ’63 kwamen daar de campings bij.’
Niet alleen de moeder van Roland verkocht hoeveproducten, ook zijn vrouw Rita. ‘We hadden hier buiten een bord staan met opschrift De boer en eronder wat we allemaal verkochten.’ En daar stond ook al yoghurt en chocopasta bij.

De eerste tractoren

Roland en Rita hebben 2 kinderen, maar geen beide wilde verder boeren. ‘In deze tijd is een boerderij van 24 ha ook te klein’, zegt Roland. ‘Mijn ouders hadden 18 ha, voor een deel gepacht en voor een deel gekocht, en wij kochten nog wat hectare bij. We hadden weilanden voor de koeien en akkerland waar we wintertarwe, bieten, aardappelen op kweekten. Wij zetten ook volop maïs als voeder voor de dieren, mijn ouders gerst en haver. Dat laatste was voor de paarden, want zij hadden er nog 2 voor het werk op het land.’
Rond 1963 werd een eerste tractor, een Fordson, aangekocht. ‘Dat was pa’s werk, met de tractor. Hij vond dat wij eerst met het paard moesten kunnen werken, pas dan met de tractor.’
In het begin werd de tractor alleen ingezet om te ploegen en te eggen. Het paard werd gebruikt om te zaaien, het veld tussen de vruchten te kuisen, het akkerland te tolen. In het begin dat de tractoren opkwamen, waren de boeren er niet gerust in. ‘Ze gaan al dat land kapotrijden, zeiden ze. En in het begin dat de pikdorser opkwam, was dat ook niet goed. Er was teveel graan op het land blijven liggen en er was teveel stro kapot.’ Maar beetje bij beetje zagen ze het gemak in van met een tractor te werken. ‘Dat is met alles zo’, zegt Roland. ‘In het begin zijn ze er tegen, niets is goed, maar na een tijd werkt iedereen ermee.’
Toch is er wel een jaar of 12 overgegaan vooraleer alles met de tractor gebeurde en de paarden werden weggedaan. In die 12 jaar was ook heel wat nieuw materiaal aangekocht, want een machine die je achter een paard spant, kun je niet ook achter een tractor spannen.

Biggetjes bij de stoof

‘We hadden verschillende kotjes voor de varkens, een stuk of drie op een rij. In elke kotje een zeug, zeg maar. De deuren van die hokjes sloten onderaan niet zo goed af en dus kwam daar veel koude door. Wanneer het vroor in de winter, haalden we de biggetjes binnen om ze bij de kachel te warmen. Ze zaten daar dan de hele dag te janken en te krieschen! Om de twee, drie uur deden we ze dan weer een kwartiertje bij de zeug om ze te laten drinken. Ook ’s nachts moesten we daarvoor opstaan…’

Naar de kerk en naar ‘t kapelletje

‘Mijn ouders waren zeer gelovig. Kerkgangers! We gingen niet alleen alle zondagen naar de mis, maar we trokken in de meimaand ook naar het kapelletje van Bredene. Dat was één week, van de maandag tot de zondag, dat we met een groepje naar het kapelletje stapten om daar te gaan bidden. Dat is niet zo ver van hier, twintig minuutjes…’
Er was jaarlijks ook de processie voor de vruchten der aarde. ‘In de mis werd het graan gewijd. Iedereen deed een zakje van een kilo of zo mee en achteraf smeten we dat bij al het andere zaaigraan.Rond de feestdag van St. Hubertus, 3 november, nam iedereen ook een brood mee om te laten zegenen. ‘Thuis braken we dat in stukjes en gaven het aan de dieren om ze te beschermen tegen hondsdolheid. Opdat ze niet gebeten werden van de wilde hond…
Ook wanneer er een probleem was met een ziekte bij de dieren, werd niet meteen de veearts gevraagd. Misschien dat Sint-Antonius met het zwientje wel een en ander kon regelen… ‘We werden naar de kerk gezonden met een paar franken voor in zijn offerblok.’ Ook wanneer een zeug meer biggetjes had geworpen dan ze spenen had, werd Antonius’ spaarpot gespijsd.
‘Met palmzondag werden palmtakjes gewijd en de boeren namen er verschillende mee, want er kwam eentje in elke stal. En als we een nieuwe koestal of een nieuw hokje hadden gebouwd, kwam de priester dat inwijden.’
Het is niet zo vreemd dat geloof en volksgeloof zo lang de boerengemeenschappen bepaalde. In gebeden en rituelen werd geprobeerd invloed uit te oefenen op datgene waar men geen vat op had. ‘De boer hangt af van de natuur, van het weer,’ zegt Roland, ‘je hebt het allemaal niet in de hand.’  Die vrome ingesteldheid blijven ze meedragen, een leven lang. En zo ook het respect voor de natuur, de liefde voor hun land, voor hun dieren. Harde werkers, een sobere levensstijl. Als je geboren bent als boer, blijf je je hele leven lang boer. ‘Als boer geboren is als boer sterven.

Wil je dit interview gebruiken voor jouw onderzoek? Stuur ons een mailtje.

Dit verhaal werd geschreven door Katrien Vervaele naar aanleiding van ons project ‘Een jaar op het veld’.

 

Terug naar het overzicht
Visit Us On FacebookVisit Us On YoutubeVisit Us On Instagram